Geertruida MEIJER, vooral bekend als Truus Wijsmuller en als ‘Tante Truus’ (geb. Alkmaar 21-4-1896 – gest. Amsterdam 30-8-1978) actief in het verzet, politica. Dochter van Jacob Meijer (1868-1950), drogist, apotheker, en Bertha Hendrica Boer (1867-1928), modiste. Truus Meijer trouwde op 30-3-1922 in Amsterdam met Johannes Franciscus Wijsmuller (1894-1964), bankier. Dit huwelijk bleef kinderloos.
Geertruida Meijer werd geboren in Alkmaar, in een welgesteld, liberaal hervormd gezin. Haar ouders brachten haar en haar broertje al jong bij dat ze moesten opkomen voor sociaal zwakkeren, ongeacht hun huidskleur of geloof. Truus doorliep de Handelsschool. Toen ze zeventien was, verhuisde ze met haar ouders naar Amsterdam, waar ze een betrekking kreeg bij de Rotterdamsche Bankvereeniging N.V. Via haar werk ontmoette ze Joop Wijsmuller, hoofdkassier en procuratiehouder van De Javasche Bank, met wie ze in 1922 trouwde.
Omdat kinderen uitbleven en Wijsmuller iets om handen wilde hebben, zette ze zich in voor maatschappelijke instellingen op neutrale grondslag. Zo beheerde ze een bewaarplaats voor kinderen van werkende vrouwen voor de Amsterdamse Vereeniging tot Instandhouding van Kinderbewaarplaatsen en werd ze coördinatrice bij de Vereniging Huisverzorging, die thuishulp regelde voor zieken en kraamvrouwen. In 1939 trad ze toe tot de leiding van het sanatorium in het Oosterpark, later bekend als het Prinses Beatrixoord. Daarnaast hielp ze bij het organiseren van liefdadigheidsevenementen om voor al deze organisaties geld in te zamelen. Al doende bouwde ze een groot netwerk op, ook binnen Joodse kring. Daar begrepen ze al snel dat de doortastende Wijsmuller veel voor elkaar kon krijgen.
Joodse kinderen
Na Hitlers machtsovername in 1933 werd Truus Wijsmuller als medewerkster gevraagd door het Comité voor Joodse Vluchtelingen (CJV), een onderafdeling van het Comité voor Bijzondere Joodse Belangen (CBJB). Sporadisch haalde ze familieleden van Joodse bekenden op uit Duitsland. Serieuzer werd het toen Nederland de grenzen sloot voor Joodse vluchtelingen. Na de Kristallnacht (1938) deden verhalen de ronde dat er Joodse kinderen rondzwierven in het grensgebied: wanhopige Duitse en Oostenrijkse ouders zetten hun kinderen op de trein, maar Nederland liet hen niet toe. Wijsmuller ging poolshoogte nemen en pikte een Joods jongetje op, dat ze onder haar rokken verstopte. Onderweg werd ze een paar maal aangehouden, maar de auto werd niet doorzocht. Sindsdien smokkelde ze vaker Joodse kinderen mee naar Nederland, waar het speciaal daartoe opgerichte Kindercomité hen plaatste bij Joodse pleegouders of hen liet opnemen in tehuizen.
Op verzoek van het CBJB vertrok Truus Wijsmuller eind 1938 per trein naar Hamburg om een moeder op te zoeken wier baby’s door de Gestapo mishandeld zouden zijn. Het verhaal bleek niet waar, maar ze wilde niet met lege handen naar huis. De Nederlandse consul-generaal bracht haar toen in contact met Joodse moeders die tevergeefs uitreisvisa voor hun kinderen probeerden te krijgen. Truus wist zes van de kinderen clandestien mee terug te nemen naar Nederland.
Nog datzelfde jaar, 1938, organiseerde Truus Wijsmuller het eerste grote kindertransport vanuit Oostenrijk. De Britse regering was bereid tienduizend Joodse kinderen uit nazi-Duitsland en Oostenrijk op te nemen en dus toog Wijsmuller naar Wenen. Adolf Eichmann, indertijd de baas van de ‘emigratie-afdeling’, bood haar voor de ‘grap’ zeshonderd kinderen in één keer aan: als ze hen binnen vijf dagen het land uit zou krijgen, dan waren de tienduizend kinderen voor haar. Met hulp in Oostenrijk en Nederland kreeg ze het transport van de zeshonderd binnen vijf dagen voor elkaar. Samen met andere leden van het Kindercomité regelde ze de praktische kanten van de vele transporten die volgden. Vaak wachtte ze haar vluchtelingetjes op bij grensstation Emmerik, waar ze hen met haar opgeheven paraplu instrueerde. Door Duitse gezagdragers recht in de ogen te kijken, soms te paaien of af te bekken bracht ze haar ‘kudde’ altijd veilig over de grens. Met het uitbreken van de oorlog op 3 september 1939 kwam er een einde aan deze kindertransporten. Tot op dat moment hadden Wijsmuller en de haren 9300 kinderen via Nederland naar Engeland weten te krijgen.
Toen Duitsland in mei 1940 Nederland binnenviel, kon Wijsmuller op de valreep een aantal bussen regelen, waarmee ze ‘haar’ 75 Joodse vluchtelingetjes uit het Amsterdamse Burgerweeshuis naar IJmuiden loodste. Een uur voordat Nederland capituleerde, vertrokken zij hiervandaan met het vrachtschip s.s. Bodegraven naar Engeland. Tijdens de bezettingsjaren ging Wijsmuller – deels illegaal – door met haar reddingswerk. In samenwerking met het Rode Kruis organiseerde ze onder meer voedselpakketten en medicijnen voor vluchtelingenkampen in het onbezette deel van Frankrijk. Ze begeleidde deze transporten zelf en maakte altijd van de gelegenheid gebruik kinderen mee te nemen, die via Zuid-Frankrijk een veilig heenkomen vonden in Zuid-Amerika. In 1941 maakte het Rode Kruis een einde aan deze transporten. In datzelfde jaar vroeg de bezetter haar groepjes Joden die voor veel geld hun vrijheid hadden gekocht naar Spanje te brengen. Truus stemde toe, op voorwaarde dat ze Joodse kinderen met geldige uitreisvisa kosteloos mocht meenemen.
Ondertussen verzorgde Wijsmuller ook valse papieren en hielp ze mensen met valse identiteitsbewijzen de grens over. Daarvoor werd ze in 1942 opgepakt. Haar gevangenschap was echter van korte duur, want de Gestapo kon de verdenkingen niet hard maken. In de latere bezettingsjaren kwam ze in de ‘levensmiddelenbusiness’ terecht, zoals ze dat zelf noemde. Ze hielp onder meer mee met het organiseren van voedselpakketten en medicijnen voor Westerbork, Theresienstadt en Bergen-Belsen. Tijdens de Hongerwinter regelde ze transporten voor kinderen uit de steden naar het platteland.
Hulpacties na de oorlog
Na de bevrijding werd Truus Wijsmuller gevraagd om lid te worden van de noodgemeenteraad van Amsterdam. Vier jaar later, in 1949, werd ze met de meeste voorkeursstemmen gekozen tot gemeenteraadslid voor de VVD, wat ze tot 1966 is gebleven. Haar terrein was de sociale zorg. Daarnaast bleef ze maatschappelijk actief. Ze was in 1957 een van de oprichters van de Anne Frank Stichting, waardoor het Achterhuis van sloop werd gered. Tot 1975 zat ze in het bestuur van die stichting. Ook bleef ze nauw betrokken bij het Prinses Beatrixoord, het sanatorium in het Oosterpark. Wijsmuller was een fel verdedigster van het pro-abortusbeleid dat daar sinds begin jaren zeventig werd gevoerd. Ze was een van de drijvende krachten achter de oprichting van het Blijvend Applaus Fonds voor nooddruftige artiesten en zette zich in voor incidentele hulpacties, zoals het inzamelen van geld voor een speeltuin in Eilat (Israël). Speciale aandacht had ze ook voor Suriname, dat ze regelmatig bezocht. Als bestuurslid van het Koningin Wilhelmina Fonds organiseerde ze bijvoorbeeld een rijstactie voor de bouw van een ziekenhuis in Paramaribo – Surinaamse rijst werd met een toeslag in Nederland verkocht. Met een aantal van haar oorlogsvluchtelingetjes onderhield ze tot aan haar dood innig contact.
Truus Wijsmuller-Meijer stierf op 30 augustus 1978, in de ouderdom van 82 jaar. Ze stelde haar lichaam ter beschikking van de wetenschap.
Reputatie
Dankzij Truus Wijsmuller vonden ruim tienduizend Joodse kinderen uit vooral nazi-Duitsland en -Oostenrijk een veilig heenkomen. Voor deze kinderen was ze Tante Truus. Toch was er ook kritiek op haar optreden. Zo verweten sommigen haar dat ze kinderen bij hun ouders weghaalde, dat ze eerzuchtig was en vooral avontuur zocht. Het CJV verdacht haar ervan geld te verdienen aan haar reddingsacties, maar uit onderzoek is gebleken dat ze belangeloos handelde. Wijsmuller kreeg diverse eerbewijzen voor haar reddingswerk. Ze werd Ridder én Officier in de Orde van Oranje-Nassau en kreeg medailles van het Duitse en Nederlandse Rode Kruis en de Franse Médaille de la Reconnaissance. Zelf was ze vooral vereerd met de zilveren medaille die ze van de stad Amsterdam kreeg. In 1965 werd er in de tuin van het Beatrixoord een borstbeeld van haar onthuld. Toen het sanatorium in 1976 sloot, liet ze het bij gebrek aan belangstelling bij haar thuis neerzetten. Kort na haar dood werd het beeld geplaatst op het Bachplein in Amsterdam. In Nederland dragen diverse straten en paden haar naam en in 2011 werd er een asteroïde naar haar vernoemd.
Uit: Huygens instituut
Reactie plaatsen
Reacties